
Ik vermoed dat ik ooit met het werk als documentair cameraman ben begonnen omdat ik heel graag wilde weten hoe het er bij andere mensen aan toe gaat. De camera is het ideale excuus om bij anderen binnen te kijken. En veilig. Niemand stelt mij vragen en ik hoef zelf niet te vertellen hoe het moet. Van nature ben ik vrij onzeker en het werk als cameraman verschafte mij een plek in de wereld. Maar tegelijk kan ik intuïtief gemakkelijk meevoelen met anderen en meebewegen met wat er gebeurt. Dat maakt me geschikt voor dit werk. Dat ging me goed af.
Tenminste, voor lange tijd. Tot ik in de zomer van 2022 tijdens een LSD trip iedere referentie van mezelf als cameraman ten op zichtte van de wereld verloor. Ineens ervoer ik mezelf als een holle buis waar alles wat ik filmde doorheen ging en ik zelf geen rol had ik het spel dat film maken heet. Ik voelde me ontheemd binnen mijn eigen vak.
Een tijd dacht ik dat ik zelf films moest gaan regisseren. Zo hoopte ik het gevoel van autonomie weer terug te vinden. Gelukkig oogstte mijn zoektocht al snel projecten die me op het spoor brachten van de oplossing. Waaronder de film over Nora Fischer die haar stem was verloren (Nora vs. Nora). Ik maakte kennis met de familieopstelling. Ik leerde dat niet alle pijn mijn pijn was en dat ik niet de gevoelens van anderen hoefde op te zuigen zoals ik dat altijd gewend was. Zo leerde ik te onderscheiden welke pijn van mijn familiesysteem hoort en welke pijn bij die van anderen hoort. Hierdoor lijkt het erop dat ik ook beter mijn plek ken in de systemen van anderen. Zowel figuurlijk als letterlijk, want vanuit die plek ben ik beter in staat om te kiezen waar ik moet staan om te tonen wat niet wordt gezegd. Bewust en tegelijk nog steeds intuïtief.
Voor mij is dat op dit moment de essentie van het maakproces. Ik breng samen met de regisseur de elementen die het verhaal moeten vertellen bewust in beweging en we creëren vanuit daar een nieuwe werkelijkheid; de film.
